dinsdag 16 juli 2013

108th floor

Ik vier mijn vijfenveertigste verjaardag On Top of The World, een restaurant op de bovenste verdieping van het hoogste gebouw in Las Vegas en omstreken, zo’n 300 meter boven de begane grond. Terwijl ik er van een lekker stuk gerookte zalm en een glas rode wijn proef observeer ik de skyline van deze oase van neonlicht. Dat gebeurt in de vier windstreken, want in het ronde torengebouw maakt de vloer van het restaurant een rondrit van 180° terwijl je aan tafel zit.

Op het dak van deze toren staan een paar kermisattracties. Een soort draaimolen slingert de dappere inzittenden een flink stuk over de rand van het gebouw, anderen zetten zich schrap in The Big Shot, een schietstoel die gelanceerd wordt langs een mast, the needle on the roof, tot op 350 meter hoogte. Hoger kan niet meer, tenzij de eindstop het begeeft. En tot slot is er ook nog SkyJump, een lanceerplatform waarvan je vertrekt in omgekeerde richting: pseudo-suicide voor gevorderden .

Omdat die laatste attractie waarschijnlijk een iets intensere belevenis is bij daglicht sta ik vier dagen later aan de rand van dat kleine, blauwe platform. Ik durf amper de onpeilbare diepte in de ogen kijken. Achter mij telt Eric af: Okay, Kurt: three, two, one, go! Ik stap van het balkon en zie mijn leven in een rotvaart voorbij komen. Het eindigt op een trottoir, ergens in Las Vegas, en gaat verder als een herborene op weg naar huis. 





Las Vegas
























































zaterdag 13 juli 2013

Chloride






































Joe

Nancy, de bazin van café The Cellar Door, in Kingman, deed me een verhaal over Old Joe, terwijl ik aan haar toog een Mirror Pond Pale Ale proefde.
Old Joe was reeds de tachtigjarige leeftijd voorbij toen hij voor het eerst over de vloer kwam in haar café. Het was na middernacht toen er plots een afgeragde Dodge voor de deur parkeerde. Er stapte een rijzige, ouwe man uit, met een enorme zwarte hoed op zijn hoofd. Hij dronk een paar biertjes en vertrok weer. Vanaf die nacht kwam Old Joe er regelmatig op bezoek, altijd na middernacht, vaak bleef ie er tot allerlaatste. A very kind man, zegt Nancy. Joe had zijn ganse leven in Los Angeles gewerkt, als ambtenaar bij wegen en verkeer. Na de dood van zijn vrouw had ie zich teruggetrokken in Chloride, een spookdorp op veertig kilometer van Kingman. Hij woonde er waarschijnlijk in erg primitieve omstandigheden, but, he was a very smart guy, with a big sense of humor. Er zijn nu toch al wel wat jaren voorbij gegaan, sinds het laatste bezoek van Old Joe, mijmert ze.

Chloride ligt op zowat zes kilometer van Highway 93 vandaan. Op weg van Kingman naar Las Vegas neem ik de afslag naar het dorp. Begin 20ste eeuw woonden er meer dan 2500 inwoners, allen op zoek naar welvaart in de meer dan honderd koper-, zilver- en goudmijnen die de streek rijk was. Tijdens de jaren ’60 werd het handvol achtergebleven mijnwerkers vervangen door hippies. Eén van hen, Roy Purcell, hield in 1966 de universiteit van Utah voor bekeken om zich in Chloride te vestigen. Af en toe zonderde hij zich af in Cerbat Mountains, om er op de rotswanden aan fresco’s te werken.
Om de kunstwerken van Roy Purcell te kunnen bewonderen moet ik de Grand Cherokee behoorlijk op zijn Jeep-kwaliteiten testen. Het bergpad is erg ruw, en hier en daar nogal steil.
Onderweg word ik halt gehouden door de plaatselijke Sheriff. De man heeft een dikke snor, en een spiegelzonnebril op zijn neus. Streng vraagt ie wat ik er kom doen. Een formaliteit die ik niet echt begrijp daar er nog wel wat bescheiden toerisme in het gehucht is waar te nemen, maar ik speel het spelleke mee.  
Het dorp telt tegenwoordig nog een vierhonderdtal zielen. Eén ervan is Sharron (with two r’s, benadrukt ze). Sharron lijkt me rond de zestig jaar oud, maar ze heeft de guitigheid van een klein meisje in haar ogen. Ze draagt een wit bloesje en een soort flodderige, lange short in ruitjesstof. Ze heeft twee dikke vlechten in haar blonde haar, en met haar opgetrokken kousen in haar turnpantoffels heeft ze iets van een Pipi Langkous op leeftijd. Ze leeft alleen in een klein huis aan de uiterste rand van het dorp, met een schitterend uitzicht op de woestijn en de bergen, al meer dan dertig jaar. Haar huisje lijkt kleiner dan het is door de onvoorstelbare hoeveelheid bazaar in en rond de woning. Sharron verzamelt alles wat haar pad kruist: een grote hoeveelheid erg fraai brocante gerief, en nog een grotere hoeveelheid stenen, hout, glasscherven en oud ijzer. Ik bemerk twee emmers porseleinscherven, allemaal gevonden in de woestijn, zegt ze. Met al dat materiaal bouwt ze schitterende windmobielen, die ze probeert te verkopen aan de toeristen die het aandurven om bij haar aan te kloppen. Met de stenen die ze meebrengt (in de laadbak van haar rode Willys Jeep, bouwjaar 1961) uit de woestijn of uit één van de bergriviertjes, bouwt ze fraaie muren rond haar huis, die ze doorweeft met verweerde takken, roestig ijzer en gekleurde glasscherven. Elke steen (het zijn er honderden) is dooraderd met een witte lijn, dit is de enige selectie waaraan ie moet voldoen. Terwijl Sharron me rondleidt besef ik dat er me geen waardevoller afscheid van mijn rondrit kan overkomen.

Bij het buitenrijden van het dorp stop ik nog even bij de plaatselijke souvenirwinkel, eigenlijk meer een kruidenier die wat Route 66 prullaria verkoopt. Ook hier stel ik vast dat er geen postkaarten verkocht worden waarop het zwart-wit verleden van de route op afgebeeld staat. Ik vraag de eigenares hoe het komt dat er eigenlijk niemand ouwe foto’s uit de pre-war periode van The Mother Road gebruikt als basis voor een postkaart. Zoals?, vraagt ze me. Zoals de schitterende fotografie die er bestaat over de dust bowl refugees, bijvoorbeeld, antwoord ik. The what?!, vraagt ze verbaasd.

Terwijl ik de deur van haar winkeltje achter me dicht trek vraag ik me af hoeveel Amerikanen het verhaal van Old Joe wél kennen.       






vrijdag 12 juli 2013

Kingman






































Blowing

Could you sleep last night, at the Ramblin’ Rose motel?, vraagt Elizabeth, nadat ik haar een beetje geholpen heb bij het oversteken van Beale Street, de hoofdstraat van downtown Kingman. Beale Street is zo breed dat de auto’s er aan beide zijden dwars geparkeerd kunnen staan en er toch nog genoeg plaats overblijft voor twee heel brede rijstroken.

Gisterenavond, toen ik hier wat te eten kwam zoeken, stonden er welgeteld twee auto’s geparkeerd in deze gigantische straat, de mijne en een afgeleefde Chevrolet stationcar. De lak van de Chevy leek met de hand geborsteld, de achterklep dichtgeknoopt met een dik touw, en bovenop de auto lag een roeiboot. Toen ik naderde om een foto te nemen van het vehikel bemerkte ik de chauffeur achter het stuur. George, wilde kop grijze haren en een stevige baard, ik gok de man zeventig jaar oud. Hij lijkt vastgeroest in zijn chauffeurszetel, terwijl hij mondjesmaat zijn hond te drinken geeft met behulp van een plastic schaaltje. Het dashboard van de auto is een zootje. You have the most beautiful nose I ever see, zegt ie, no kiddin’. George leeft in zijn auto, en is momenteel op weg naar Mexico. Hij is lovend over België en Duitsland. Smart people. Hij foetert over zijn eigen land. Do you smoke hash?, vraagt ie. In Mexico laten ze me tenminste met rust, ik ben er vertrouwd met de maffia én met de politie, en zij met mij. Alleen van die jonge gastjes ben ik bang, heel bang, voor je het weet lig je neer, al was het maar voor de benzine uit je auto. Er rijdt traag een politiepatrouille voorbij die ons grondig viseert. Time to go, zegt George, doe ze de groeten in België!

Ik blijf over in een compleet lege straat. In de vervallen gebouwen zitten overal antiek- en brocantezaken ondergebracht, en welgeteld drie cafés, waarvan er slechts eentje open blijkt, The Cellar Door. Er zitten vier vrouwen aan een tafeltje en twee mannen aan de toog van dit groot café. De plaatselijke Daniel Johnston geeft er een concert. Met behulp van een drumcomputer en een gitaar brengt hij American classic songs, die echter zo moeilijk te herkennen zijn dat ze een goed onderdeel zouden kunnen vormen van een muziekquiz. De muzikant heet Allen, hij lijkt erg goed op Truman Capote. Ik vermoed dat Allen misschien iets te hard gestudeerd heeft in zijn jonge dagen, of hij heeft verkeerde drugs gebruikt. Hij praat erg snel en maakt nerveuze bewegingen. Nancy, de sympathieke bazin van dit café, geeft hem graag de kans om eens op te treden, op woensdagavond, wanneer er niemand in ’t stad is, knipoogt ze.        

Vanmorgen sta ik weer in Beale Street, nieuwsgierig naar de vele brocantezaken. Eén ervan is heel groot, en zit stampenvol rommel. Tussen de chaos van totaal onbruikbare spullen bemerk ik plots een verhoogd gedeelte waarop een drumstel en een gitaarversterker te ontwarren valt. Ergens in het midden van de ruimte staat een ouwe geluidstafel. Het plafond herbergt wat theaterspots. The House of Sound blijkt een voormalige concertzaal, en het ziet er naar uit dat de zaak er mee ophield terwijl de laatste band nog op het podium stond. Wanneer je door alle rommel heen kijkt bemerk je plots de mooie architectuur en de mogelijkheden van deze zaal, inclusief een afhellende vloer richting podium

Ik slaap al dertig jaar niet meer, zegt Elizabeth, zolang als dat ik hier in Kingman woon. Heb je de treinen dan niet gehoord, vannacht? They’re blowing all the time, day and night! Ik haat ze. Soms verdenk ik de machinisten ervan dat ze het bewust doen om ons te kloten. In Flagstaff hebben ze het simpel opgelost, gewoon de slagbomen verdubbeld, gedaan met toeterende treinen. Maar hier vinden ze wellicht dat het bij de stad past, voor de toeristen van Route 66. Maar wees eens eerlijk, zou jij hier langer dan een dag willen blijven?


Ik besef dat het ongelooflijk zal klinken, een beetje als een té straf toeval, maar in de rommelbakken van het plaatselijke Christian Distribution Center vind ik nog twee cd’s, goed om me op mijn laatste rit richting Vegas te begeleiden. Verzamelaars met schitterende muziek van Jimmie Rodgers, Jim Reeves, Tex Ritter, The Carter Family, en anderen: ‘Wagon Wheels, Volume One & Two’.




donderdag 11 juli 2013

6 x 66




























































































Dust

Ramblin' Rose? Ik geef het toe, ik ben gevallen voor de naam (en ook wel een beetje omwille van hoe het er aan de buitenkant uit ziet). Bovendien blijkt het een spotprijs in vergelijking met wat ik tot nu toe betaald heb voor een kamer (en dat met uitzicht op het zwembad, op Hualapai Moutains én op Route 66). Een passender motel kon ik me toch niet voorstellen als afscheid van mijn Road Trip?

Ter voorbereiding op deze reis heb ik eigenlijk maar één boek gelezen: ‘Reizen Zonder John’, van de Nederlandse schrijver Geert Mak. Het boek heeft als ondertitel Op Zoek Naar Amerika. Geert Mak gaat in zijn boek de Amerikaanse schrijver John Steinbeck achterna: op een trip door de Verenigde Staten, vijftig jaar later.
De Nederlander vergelijkt toen met nu, en geeft ondertussen ook een flink stuk boeiende geschiedenis mee over het Amerika uit de 20ste eeuw.
Zo ontmaskerd hij voor mij een beetje de romantiek en nostalgie rond Route 66, door er op te wijzen welke rol deze Main Street of America gespeeld heeft in de moderne geschiedenis van dit land.
Wanneer ik vandaag tussen Ash Fork en Kingman over Route 66 dender, een stuk dat slechts 160 kilometer weergeeft van de 3940 km lange route , probeer ik me de dust bowl refugees voor te stellen, vluchtelingen die tijdens de jaren ’30 van de vorige eeuw moesten wijken voor de hevige stofstormen in het binnenland. Sommige met gans hun hebben en houden bovenop een auto gesjord, andere met flink bepakt muildier of paard, of gewoon te voet. Daarbij denk ik niet alleen aan de desolate omgeving, de hitte, en de gigantische afstand, maar vooral: waar haal je de mentale kracht vandaan om deze kaarsrechte, oneindig lijkende weg in de ogen te blijven kijken? Achter iedere heuvelrug schuilt immers de mokerslag van een nieuw begin zonder einde, of de schrale troost van een volgend dorp zonder toekomst.

In die dorpen wordt er tegenwoordig met geen woord gerept over de dust bowlers. In de souvenir shops onderweg bestaan ze niet. Enkel de vergane glorie van de jaren ’50 en ’60 wordt er verheerlijkt. Hier en daar hou ik er halt om een stukje echte vervlogen tijd te zoeken. Of om er een gekoelde cola te kopen. Even het stof wegspoelen.

Ramblin’ Rose is in wezen ook zo’n stukje vergane glorie, tegenwoordig uitgebaat door een Indische familie (het wifi paswoord is ‘bombay55’). Ik vraag me af hoeveel gasten me zijn voorgegaan die eenzelfde wens koesterden als ik: slapen in Arizona. In een motel. Net als in de film.






woensdag 10 juli 2013

Wrong lane

Stay!, roept Patrick uit. Het is middernacht gepasseerd in café Rendezvous. Ik zit aan mijn zoveelste Lupulin bier bezig, Patrick aan één of andere roze cocktail. Okay, just remember my name: Patrick Read Johnson. Check me on Facebook and I do the rest. Een uurtje geleden heb ik Patrick er op gewezen dat hij me aan een Belgische schrijver doet denken, wanneer ie zijn bril op zijn neus heeft. Hij vindt het schitterend nieuws dat hij op Joost Vandecasteele lijkt. Patrick woont in een dorp richting Los Angeles, hij is medewerker aan allerlei animatiefilms. Momenteel is hij op vakantie en rijdt ie met zijn ouwe Ford Pinto, bouwjaar 1975, van Los Angeles tot in North Carolina, aan de oostkust van Amerika.
Een timmerman met ervaring in de theaterwereld? Man, waar wacht je op? Morgen heb je hier een job. Just find yourself a wife, here, and stay!

Deze morgen voel ik de Lupulin, in hoofd en maag. Terwijl ik me een beetje forceer tot een ontbijt bemerk ik de vele fietsers in deze stad. Blijkt er een aanbod van twee fietsverhuurcentra te zijn. Flagstaff leek het kneusje van mijn trip te worden, een nietszeggende tussenstop en het beginpunt van mijn laatste etappe, vanaf hier gaat het via de legendarische Route 66 terug richting Las Vegas, maar het blijkt een stad naar mijn hart. Hier zou ik kunnen wonen. Ik meen het.

Okee, er valt ook wel wat te betreuren aan mijn bezoek, zoals het feit dat ik er op een dinsdag arriveer. De stad is namelijk één en al good music, althans naar mijn gevoel. Bij de kapper hoor ik Neil Young, de plaatselijke outdoor shop laat ‘Boy Named Sue’ van Johnny Cash horen, en bij het Rendezvous Café passeert Wilco. Overal waar ik kom hoor ik fijne muziek; Americana, rock’n’roll and reggae music all over the place. Het maandblad ‘The Noise’ verklapt ieder weekend een volle concertagenda (op 17 juli: Heartless Bastards (!), at The Orpheum, een concertzaal vlak naast de deur), maar helaas, ik kan hier niet blijven hangen (of toch?).
Een tweede negatief puntje: ik ben er slechts een halve dag en heb reeds twee boetes aan mijn been. De parkeerstrook recht tegenover het station is slechts goed voor twee uur stilstand, ik kom het pas te weten wanneer ik er mijn spullen ga ophalen om me naar het hotel te begeven.

Ik werd nochtans op subtiele wijze gewaarschuwd voor deze onhebbelijkheden, bij mijn hotelreservering kreeg ik immers een Fortune Cookie cadeau, zo’n vlinderkoekje met een boodschap binnenin. Ik open het pas wanneer ik mijn spullen uitpak in de hotelkamer: ‘When everything coming your way, you’re in the wrong lane.





dinsdag 9 juli 2013

Peterbilt

























Neus

Halfweg Tuba City en Flagstaff bemerk ik ‘em plots, een zwarte Peterbilt truck, een exemplaar ‘zonder neus’. Zo’n ‘platte neus’ is hard to find heb ik gemerkt op mijn trip, dit is de eerste, en wat een prachtig exemplaar. Het waren dit soort vrachtwagens die ik tekende, als kind, toen ik er nog van droomde truckchauffeur te worden. Honderden heb ik er op papier gezet, in afwachting tot ik ooit zelf achter het stuur van zo’n mastodont zou zitten, want het zou vast en zeker een Amerikaan worden, uiteraard, toch niet van die zielige, slappe Europese doetjes à la Volvo en Scania. Nee, het zou een Peterbilt worden, alleen al voor het logo. Maar toen kwam de puberteit, en punkmuziek, en bier, en motorfietsen, en meisjes. En werd ik schrijnwerker, en kocht ik een huis. Maar hier, mijlenlang on the road, sta ik voor het eerst in mijn leven neus aan neus met een Peterbilt, in levende lijve, en voel ik de oude liefde voor die brutale schepsels weer helemaal openbloeien.

Flagstaff is koel, de stad ligt een flink stuk hoger dan zijn omgeving, en dat schenkt aangenaam zomerweer. En alhoewel ikzelf niet erg hoog oploop met de term ‘voorgevoel’, moet ik die bij het binnenrijden van Flagstaff toch gebruiken, de stad voelt goed aan.

In het visitor center, bij het station –dit is het eerste station dat ik te zien krijg op mijn rondrit- word ik geholpen door een erg vriendelijke en behulpzame vrouw. Ze stelt voor dat ik even door the old part van de stad loop, en dat blijkt een goed voorstel. De stad straalt geschiedenis en gemoedelijkheid uit. Er zijn leuke shops, goede eetgelegenheden (zelfs een afgeleefde, doch erg sfeervolle fast food als Downtown Dinner serveert lekker eten), hartelijke mensen en ik ontdek er alvast een café naar mijn hart, Rendezvous, in het Monte Vista Hotel, waar ik bij een lekker Blond Lupulin Beer mijn blog kan bijwerken.

Flagstaff is een soort van pioneer city, die eind negentiende eeuw al snel de grootste stad werd langs de spoorlijn van Albuquerque tot aan de westkust. De stad heeft dus een rijke geschiedenis naar Amerikaanse normen, want zoals een klant bij de Barber Shop opmerkt, honderd jaar is al héél wat voor een stad in de US. Diezelfde klant is enthousiast wanneer hij hoort dat ik uit België kom, hij heeft immers een Browning tweeloop geweer in huis, made in Belgium! Na wat zoeken op zijn iPhone blijkt dat zijn wapen uit de FN fabriek in Herstal komt. Diezelfde kappersklant wijst me op het Weatherford Hotel, aan de overkant van de straat, ooit zou Zane Grey er ‘The Call of The canyon’ geschreven hebben. Grey schreef blijkbaar vooral populaire avonturenromans, maar de schrijver is voor mij een nobele onbekende. Geen goedkoop hotel, waarschuwt de kappersklant me, maar wel een mooi stukje geschiedenis om in te logeren.
En inderdaad, mijn eerder kleine hotelkamer straalt één en al nostalgie uit, inclusief een kreunend ijzeren bed en een tot op de draad versleten guillotine raampje dat uitgeeft op de spoorlijn. Op de gang maakt een dronken hotelgast kabaal en buiten hoor ik een kilometerlange goederentrein huilend de stad voorbij denderen. Ik vraag me af: Is dit Flagstaff anno 2013 of zit ik in Barton Fink opgesloten?     
Blijkt het trouwens met die prijs voor een hotelkamer nog wel mee te vallen in vergelijking met de hotels rond het canyon-toerisme.

Vanmorgen, net voor ik Flagstaff City binnen reed, bemerkte ik Rush Truck center. En een groot Peterbilt reclamebord. Ik rij er spontaan naartoe, maar voel toch wat schroom om er binnen te stappen. Achter de toonbank staat een jonge, vriendelijke kerel. Ze hebben wat ik zoek: een Peterbilt baseball cap. Ikke, content als een kind van twaalf jaar oud.

Flagstaff is cool, in elke zin van het woord.



Going North





































Tubah

Gisteren, op weg van Page naar Bitter Springs, kom ik voor een verrassing te staan, Highway 89 staat afgesloten. Ik moet een omweg maken van een slordige 150 mijl om ongeveer in de buurt te raken die ik voor ogen had.
Ergens halfweg die omleiding neem ik een hotelkamer in Tuba City, een stadje in Navajo gebied. De stad oogt armoedig, en de enige reden dat een hotel hier overeind kan blijven is de gunstige ligging, in de buurt van Grand Canyon National Park. Ik eet er mijn eerste hamburger op Amerikaans grondgebied, hij is te groot, te vet, en te pikant. De liter Pepsi die ik erbij krijg komt goed van pas. Alcohol wordt er niet geschonken in dit deel van het Navajo reservaat.

Grand Canyon kun je langs twee kanten bereiken, noord of zuid. De noordkant is vanaf Tuba City een stuk verder rijden, maar noord ligt dan weer een flink pak hoger dan zuid en biedt dus ook wat meer groen en koelte, tijdens de wintermaanden kun je de north rim zelfs niet bezoeken. Dat slechts één percent van de toeristen de noordkant kiest zal zijn redenen wel hebben, maar voor mij maakt net dit gegeven de keuze tussen noord of zuid erg gemakkelijk. Bovendien ontdek ik op de heenweg ernaartoe Cliff Dwellers Lodge. Een motel met een twintigtal kamers, een bescheiden bar/restaurant, een pompstation, en een shop met souvenirs en visgerief. Verder niks meer dan zand, helmgras en rotsen in de buurt, zover het oog reiken kan. Ik reserveer een kamer en ontdek ’s avonds, terwijl ik dit hier nu neerschrijf, dat het aanvoelt als de beste plaats ter wereld.


Dat ene percent bezoekers aan de noordkant van Grand Canyon lijkt me trouwens bij aankomst toch nog meer dan genoeg. Ook hier geldt als enige remedie tegen hun gejengel: gaan wandelen, het hoeft trouwens niet ver te zijn. Ik neem een trial van een kilometer of tien door bosrijk gebied, met hier en daar een uitloper die een mooi uitzicht biedt op een erg klein deeltje van een gigantisch geheel. 



maandag 8 juli 2013

The other side of Page

























































































Personal Jesus

Lake Powell, het op één na grootste kunstmatige meer van Amerika, dat zich uitstrekt over meer dan 3140 kilometer, kun je blijkbaar het best beleven door er op te gaan varen.
Gisteren, bij het naderen van Page, kwam ik enorm veel Amerikanen tegen met een gigantische speedboot op sleeptouw, achter een minstens even gigantische auto. Als toerist kun je zelf een houseboat gaan huren, of kun je een rondvaart op het meer reserveren.

Vanmorgen, bij het buitenrijden van Page, op weg naar mijn boottocht, bemerk ik een paar kerkgangers. Het zijn leden van de First Baptist Church. Of zijn het er van de Church Of Nazarene, de kerk ernaast? Tot mijn verbazing volgen er daarna nog dertien kerken, allemaal naast elkaar. Lutheran Church, United Methodist Church, …, heeft elke inwoner van page zijn eigen kerk?
Een paar Jehova getuigen wenken me, dat ik hen gerust mag vergezellen, en dat het bovendien ook nog eens lekker fris is binnenin hun gebouwtje. Aan de All Nations Seventh-day Adventist Church zitten een paar mannen met een hoogtewerker in de weer, de dakgoot van hun kerkgebouw moet hersteld worden. Binnenin is er ook nog flink wat werk, één van hen neemt me mee om me de restauratievorderingen te laten zien. Er zijn isolatiewerkzaamheden aan de gang, tijdens hete zomers kon de temperatuur tijdens een zondagsdienst immers wel eens oplopen tot zo’n 53° Celcius, zegt ie. Volgende week komen er vanuit los Angeles nog eens zeventien zielsverwanten een handje toesteken aan de verbouwingen. In de volksmond noemen ze dit hier de Holy Rim, zegt ie lachend, vijftien kerken op een rij. Toen men begin jaren ’50 aan de bouw van de Glen Canyon stuwdam begon, kwamen er arbeiders van over gans het land hier naar toe, allen met hun eigen geloofsovertuiging. De overheid reserveerde toen deze strook grond om er elk hun kerk op te laten bouwen.
Aan de Immaculate Heart Of Mary Catholic Church hoor ik een groep kinderen bezig, Sunday Shool, 9:00 AM.

De boottocht op het meer is een mooie aanvulling op het canyongebeuren. We zitten met een man of dertig op het bovendek. Net voor aanvang komen er dreigende onweerswolken opzetten, boven de canyons is julimaand blijkbaar onweersmaand. Ik bid dat het droog blijft.


zondag 7 juli 2013

Al

Page is een stadje dat een goeie zevenduizend inwoners telt. Het ontstond pas in 1956, toen er beslist werd om op die plaats een stuwdam te gaan bouwen op de Colorado rivier. Dankzij dat stuwmeer -Lake powell- en de bijhorende toeristische aantrekking, blijft het tot op de dag van vandaag overeind.
Ik heb er een sjofele motelkamer gevonden, in een even sjofele buurt, merk ik bij een avondwandeling. Slonzige bungalows en opgekalefaterde trailers. Schurftige, loslopende honden en opgedirkte pick-up trucks. Hier en daar een afgeragde van. In de plaatselijke bbq grill eet ik een steak. Er staat een bluesband op het podium. De drummer is een flink stuk boven de pensioengerechtigde leeftijd, de gitarist/zanger heeft duidelijk Indiaanse roots en de bassist lijkt verdomd goed op William H. Macy in Magnolia (zou hij beseffen hoe goed hij het zou doen in een Coen Brothers film?). Ze spelen nummers van Stevie Ray Vaughan, Cream, Jimmy Hendrix en ZZ Top. Inside America op een zaterdagavond.
Op de terugweg naar mijn motel spring ik binnen bij Windy Mesa, een plaatselijke kroeg. Al is kroeg naar Vlaamse normen een totaal verkeerde benaming, het café heeft meer iets van een verbouwde hangar. Ik proef er een Fat Tire, een amberkleurig bier in de stijl van een Bolleke Koninck. Een DJ mixt er alles door elkaar, ik hoor Shakira naast Metallica, en Gangnam Style naast Johhny Cash. Af en toe waggelt er iemand over de dansvloer. Al komt naast me zitten. Ze is een beetje dik opgemaakt en heeft gekleurd blond haar, haar bovenste rij tanden staan een beetje schuin naar voor en ze heeft een opvallend litteken op haar wang. Ze lijkt vijftig jaar oud, maar is wellicht een stuk jonger. Ze vraagt hoe het met me gaat en beweert wiskundelerares te zijn, én Native. Dat tweede geloof ik zondermeer. Page ligt binnen het reservaat van de Navajo Indianen. Al is een mix, zegt ze, van Navajo en Hopi afstammelingen. Ze vraagt of ik een dokter ben, en of ik kinderen heb. Zelf beweert ze eveneens alleen te wonen, in een eigen huis. No kids, zegt ze. Ze geeft vooral les aan Hispanic en Latino's.
Too many natives in this barn, snuift ze. Ik kijk rond en zie inderdaad hoofdzakelijk Indiaanse types. Ofwel dronken, ofwel berooid voor zich uit starend. Do you prever New York or Los Angeles? En dan plots, vraagt ze me het recht in het gezicht: What do you think about Latino's en Natives?

Windy Mesa staat blijkbaar bekent voor zijn live (country)concerten, maar Al vermoed dat ik voor de karaoke avond ben gekomen. Ik zit inmiddels aan mijn derde Fat Tire. Ze haalt haar gsm boven en toont me foto’s van haar wagen, een blauwe Ford Cobra, en van haar huis. Haar vrienden in Vegas, en van haar zoon. Ik zie een tengere kleurling in een Marine uniform. Private in California.         
Net voordat ik wil opstappen springt er een karaoke kandidaat op het podium. Een blanke, slungelige veertiger met een tattoo in zijn nek:

You know I'm born to lose, and gambling's for fools,
But that's the way I like it baby,
I don't wanna live forever.





zaterdag 6 juli 2013

423 miles to Page












Drugs

Ik word wakker in een cabin van Bryce Pioneer Village, Tropic, Utah. Die village is eigenlijk niks meer dan een verzameling ouwe, houten barakken. Sommige met een terras aangebouwd, andere –zoals mijn kotje- krijgen de schaduw van een paar bomen cadeau.
Mijn hok meet amper vier bij vijf meter en ruikt een beetje muf, maar er is een tafel met twee stoelen, een televisie, een -propere- kleine badkamer, een fris ruikend bed, een kapstok, een sfeerlampje, een schilderijtje van John Wayne, airco, draadloos internet, en de Holy Bible. Dus bijna al het noodzakelijke. Iets verderop is er een kantine waar er dinner shows geserveerd worden. Cowboys gaan er in de clinch met vuist en geweer terwijl je er een flinke steak achter de kiezen steekt. Alles opgevrolijkt door een live country band. Live Western Entertainment! Helaas, gisteren niet.

Een slaapplaats vinden gaat tot nu toe makkelijker dan gedacht. Omdat ik vandaag een flinke rit naar Page voor de boeg heb, en ik geen zin heb om me te haasten, heb ik gisterenavond reeds een kamer in die stad geboekt. Van hieruit kan ik Page via twee richtingen bereiken, een lange en een kortere route, maar ik verkies de lange omweg omdat die hoofdzakelijk via scenic byways loopt, zoals route 12.

Die route 12 heeft volgens sommige bronnen het recht op ‘De mooiste mijlen van Amerika’. Een bewering die ik onmogelijk kan betwisten, maar voor mezelf is het in ieder geval de Number One Road uit mijn –voorlopig- leven. Byway 24 en 95, die vanaf Torrey een verlengstuk breien aan die schoonheid, bezitten bovendien een fabuleuze eenzaamheid. Voor een kluizenaar is dit traject pure, onversneden heroïne.  




vrijdag 5 juli 2013

Texas playboy

I’ve been here before. Voor mij loopt een kleine van een jaar of zeven met een cowboyhoed op zijn kop, een beetje slenterend achter zijn moeder aan. Oh yeah, when?, vraagt ze. Hij denkt even na en antwoord: When I was fourteen. Huh?!, zijn moeder kijkt verbaasd achterom. Yeah, sometimes, in my dreams, I’m fourteen.

Ik ben de dag begonnen met een ontbijt at Oscar’s Place. Oscar weet niet alleen wat een lekker ontbijt is, hij weet ook welke muziek daar prima bij past (M. Ward!).
Onderweg naar Bryce Canyon, in Hatch, bemerk ik een plaatselijke brocanteur. De eigenaar zit diep verscholen achter zijn toonbank. In een afgeleefd neplederen fauteuil ligt ie een zwart-wit spaghettiwestern te bekijken. Het is tien uur in de morgen. Terwijl ik zijn uitgebreid arsenaal ouwe spullen bekijk roept hij dat alles wat aan het plafond hangt ook for sale is. Ik koop er twee cd’s om Paris, Texas te vervangen. De cd van Ry Cooder die broer in de auto liet steken doet het prima in dit landschap, maar de weg is lang, en de liedjes kort. De Cherokee bezit geen usb-stick of ipod aansluiting, maar heeft wel een uitstekende stereo en akoestiek aan boord. Ik ben dus aangewezen op cd of radio(stilte). Ik hoopte wat fijne plaatselijke radiostations te ontdekken tijdens mijn trip, maar voorlopig kan de overvloed aan hiphop, r&b, stadion- en knuffelrock me niet bekoren. En dus probeer ik onderweg aardige plaatjes te kopen. Bij de brocanteur koop ik Rumours, van Fleetwood Mac, een tijdloze parel uit 1977 die perfect naar het ritme van de weg is gesneden. Rare California airshots neem ik er ook mee, een schitterende verzameling Western Swing uit 1945–1946; een collectie rariteiten van Bob Wills & His Texas Playboys.

Met een nieuwe lading muziekjes aan boord ben ik sneller in Bryce Canyon dan verwacht. De rode rotsen van Bryce moesten één van de hoogtepunten worden op mijn reis door het achterland van zuid-west USA, maar het valt me op het eerste gezicht tegen. Het uitzicht op Sunset Point, één van de uitkijkplateau’s over de canyon, ís indrukwekkend, maar wordt teniet gedaan door een overvloed van schreeuwerige toeristen. Met z’n allen zorgen ze (we, ik ben ook één van hen) ervoor dat dit prachtig natuurfenomeen gedegradeerd wordt tot iets van een pretparkattractie. Ik beslis om via de Navajo loop en Queens Garden Trial de canyon in te duiken, een stevige kuitenbijter van een goeie zeven kilometer (mijn Meindl’s bewijzen uitstekende dienst). Dat blijkt een goeie keuze. Na slechts een paar honderd meter dunt de horde toeristen uit tot slechts een handvol (soms puffende) wandelaars. Bovendien lijkt het erop dat bij een afdaling tussen de kloven van de schitterende rotspartijen de canyon pas echt tot leven komt. Temeer daar ik opnieuw getrakteerd word op een onweer. Schuilend onder een schuin voorover hangende rotswand kan ik op het droge genieten van dit extra aangeboden klank- en lichtspel.    

Ik weet niet waar de zevenjarige cowboy bij dit weer onderdak gevonden heeft, maar hij heeft gelijk, van zoveel schoonheid kun je alleen maar dromen.



donderdag 4 juli 2013

Piep

Ik rij noordwaarts, Highway 15, vanuit Las Vegas richting Salt Lake City. Op de radio klinkt God Bless America. We zijn 4th of July, happy birthday America, scandeert de presentator, en laten we de dag dat het grootste land ter wereld geboren werd, nooit vergeten!

Na het ontbijt vanmorgen een luchtmatras en wat bedlinnen in de ruime koffer van mijn Jeep Grand Cherokee gegooid, voor het geval het moeilijk mocht blijken hier of daar slaapgelegenheid te vinden onderweg. Voor de passagierszetel een piepschuim koffer geplaatst, voor een kwart opgevuld met een grote zak crushed ice, dergelijke eenvoudige koelkasten zijn hier zowat in elke winkel te koop. Bij deze temperaturen gaat immers niemand op stap zonder drinkwater in z’n auto. Onderweg begon me trouwens te dagen waarom ze dit goed isolerend materiaal de naam piepschuim hebben gegeven. De gps moet ik naderhand op het dashboard zien te monteren want het is reeds het tweede exemplaar dat de brandende hitte op de voorruit van de wagen niet aankan, battery too hot to be charged!

Bij het binnenrijden van de staat Utah is het opmerkelijk hoe het landschap plots veranderd, vanaf hier geen dorre woestijnvlaktes meer, maar wel reusachtige, rode rotspartijen, alsof de autoriteiten onderling afgesproken hebben waar de grens van Canyonland precies moet liggen.

Allen, de eigenaar van de zeer sfeervolle B&B die ik ontdek in Springdale, raadt me aan te gaan wandelen in de buurt van Kolob Terrace, een hoger gelegen plateau, begroeid met pijnbomen, dat me verkoeling zal brengen. Onderweg naar Kolob zie ik de buitenluchttemperatuurmeter van de Jeep voor het eerst onder de veertig graden zakken, Allen krijgt gelijk. Vooral daar ik tijdens mijn wandeling getrakteerd wordt op een fikse onweersbui.



Termobile

Tijdens de lunch in Brio Tuscan Grille vraagt broer me of er reeds dingen zijn die me verrast of verbaasd hebben tijdens mijn eerste dagen op Amerikaanse bodem. Dit, zeg ik, en ik wijs met mijn vork naar m’n Grilled Salmon Salad, een overheerlijk bord sla, met groene asperges, Roma tomaatjes, Feta, gefrituurde shoestring potatoes, gegrilde verse zalm en een sprenkel Balsamico vinaigrette. Een stevige en gezonde maaltijd voor 15,95 dollar.
De Europese media heeft me de voorbije jaren met een beeld van een totaal andere Amerikaan opgezadeld: dat van een culinaire cultuurbarbaar, wankel waggelend van Burger King naar Kentucky Fried Chicken. Een beeld dat klopt, absoluut, maar bij mezelf zal ik voortaan die karikatuur iets milder voorstellen. 

Na het eten gaan we verder met de opstart van ons bescheiden telecom bedrijfje. De installatie van onze wi-fi infrastructuur en bijhorende gsm communicatie heeft immers nogal wat voeten in aarde. De weifelende telefonie kost ons tenslotte drie simkaarten en een hulplijn aan GoRedPocket.com die nogal lang duurt (maar dat kan ook aan mijn spraakgebrek gelegen hebben). Bij een plotse eerste gsm rinkel kijkt broer me aan met een mengeling van opwinding en verwondering in de ogen, hij lijkt wel Graham Bell zelve. Tijd voor een glas Champagne!



woensdag 3 juli 2013

Aqua

Bij Aqua Azul, in Gent, heb je als bezoeker de keuze uit een vochtige of droge sauna. In mijn herinnering komt die laatste cabine qua klimaat een beetje in de buurt van de luchtgesteldheid rond het zwembad en de verschillende terrassen van Villa Kokopelli, ons riant stulpje, en strategische uitvalbasis aan East Eldorado Lane. 104° Fahrenheit is net iets te hoog voor de boter op de ontbijttafel, voordeel is dan weer dat je een roereitje niet op het vuur hoeft te zetten. Binnenin dit eerder Spaans-Mexicaans verblijfhuis houdt een airco de temperatuur op Belgisch niveau, wat voor een gelukzalige, nachtelijke recuperatie zorgt. Deze morgen, bij het ontwaken onder het koele briesje van de plafondventilator twijfelde ik even om dit zuiders avontuur volledig in mijn slaapkamer door te brengen.


dinsdag 2 juli 2013

Devil Town

Na een expeditie van vijfendertig uur, langsheen parkinglofts, terminals, transithotels en autoverhuurcentra, probeert onze Boeing 777 van British Airways grip te krijgen op de boterzachte tarmac van McCarran International Airport.

Net vóór vertrek stak broer me een krantenknipsel uit Het Laatste Nieuws onder de neus: Las Vegas staat momenteel blijkbaar in lichterlaaie; Sin City gaart op een duivelse vuurgloed. En inderdaad, eenmaal buiten de luchthaven lijkt het of Satan je met een haardroger welkom blaast. Of neigt het dan toch eerder naar een schroeiende verfstripper?



HLN






vrijdag 28 juni 2013

Gejost

Veertien dagen Las vegas, all inclusive. Dergelijke zinnetjes zetten me weer halfweg mijn kindertijd, bij ‘Te bed of niet te bed’, het wekelijkse radioprogramma van Jos Gheysen, destijds op BRT 2 Omroep Limburg. 
Elke zaterdag bereikte dit programma een hoogtepunt met een actuaquiz, waarbij de kandidaten bij elk juist antwoord een te winnen reisbestemming iets verder konden uitstippelen. Jos begon meestal bij: drie dagen Elzas of: twee dagen Champagnestreek. Om bij een fout antwoord te eindigen met: hád vijf dagen Zwarte Woud kunnen worden. Veel deelnemers raakten niet veel verder dan vier dagen Lourdes. Om veertien dagen Las Vegas te verzamelen moest je wellicht wel een paar jaar te bed blijven.

Ik hoefde enkel met ja te antwoorden toen mijn oudste broer me vroeg of ik mee wou naar las Vegas, een reis ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag. Hij vroeg het één jaar voor vertrekdatum. Hij kent mijn geringe reisdrift en wou me op die manier ruim de tijd geven om aan de bestemming van een volgend zomerverlof te wennen. Ik kreeg zes maanden bedenktijd, maar zei onmiddellijk Ja. Omdat ik wist dat die ja na een half jaar een nee zou worden.
Het werd ook een nee, althans in mijn hoofd. Hoe dichter het vertrek naar Las Vegas naderde, hoe meer ik tegen de voorbereiding van deze trip opkeek. Sommige houden er van in een vliegtuig of mobilhome te vertoeven, andere vinden hun tuinhuis een fijn buitenverblijf. Ik vrees dat ik tot die andere behoor.

Eergisteren bij broer langs geweest om de laatste voorbereidingen op onze gezamenlijke reis te treffen. Hij gaf me een tweedehandse smartphone cadeau, een soort van blackberry lookalike, zo'n ding met (te)veel knopjes en toetsen. Een dagje mee in de weer geweest om het toestel een beetje naar mijn hand te krijgen. Deze morgen, bij een bezoek aan een andere broer, de Blackberry op zijn fotokwaliteiten getest.

Bij leven en welzijn, tot over veertien dagen. (J. Gheysen)